Leren om storend gedrag te corrigeren en voorkomen

Hoe je storend gedrag corrigeert en voorkomt.

Proactief: je voorkomt storend gedrag door verwachtingen, routines en relaties op te bouwen. Reactief: je grijpt in nadat gedrag optreedt. Proactief vermindert incidenten en stress.

Leg concrete gedragsverwachtingen uit, modelleer goed gedrag, laat leerlingen oefenen en geef directe, specifieke feedback.

Gebruik 3–5 korte, positief geformuleerde regels (wat wél doen). Hang ze zichtbaar op en herhaal en oefen ze regelmatig.

Routines (binnenkomen, materiaal, vragen stellen) verminderen onduidelijkheid. Demonstreer, oefen, bekrachtig en herhaal tot het automatisch gaat.

Een afgesproken signaal (hand omhoog, belletje) herstelt snel orde zonder te roepen. Oefen het totdat de klas snel reageert.

Ga rustig dichterbij staan en maak kort oogcontact. Vaak stopt het storende gedrag zonder woorden of discussie.

Voor een risicomoment herinner je kort aan de verwachting (bijv. bij overgang: we lopen rustig, stemmen zacht). Dit voorkomt fouten.

Keuzes geven autonomie en verminderen weerstand (taak A of B, zittend of staand). Bied alleen aanvaardbare opties binnen duidelijke grenzen.

Streef naar ongeveer 4 positieve interacties per 1 correctie. Versterk gewenst gedrag vaker dan je afkeurt.

Wees specifiek en beschrijf gedrag: "Goed dat je je hand opstak voordat je sprak." Koppel aan de klasregel of verwachting.

Kondig ze vooraf aan, pas ze voorspelbaar en mild toe, gericht op herstel en leren. Vermijd vernedering of disproportionele straf.

Kort, rustig, feitelijk en zonder discussie: "Jelle, ogen op je werk." Keer daarna terug naar de les.

Een kort nagesprek om relatie en verwachtingen te herstellen: Wat gebeurde er? Wat had je nodig? Wat doe je de volgende keer anders?

Werk met een escalatieladder: non-verbaal signaal → nabijheid → fluisterinstructie → keuze aanbieden → korte pauze → pas dan consequentie.

Geef waar mogelijk time-in: leerling blijft nabij en krijgt coaching. Gebruik time-out spaarzaam, kort en met duidelijke terugkeerafspraken.

Breng Antecedent (vooraf), Behavior (gedrag) en Consequence (gevolg) in kaart. Vind patronen en stuur op antecedenten en gewenste gevolgen.

Deel verwachtingen en feiten, benoem successen, zoek gezamenlijke strategie en houd de toon oplossingsgericht en respectvol.

Dagelijkse start en afsluiting met een mentor: doelen stellen, feedbackkaart, ouderhandtekening. Versterkt structuur, relatie en monitoring.

Leer en oefen strategieën zoals stop-denk-doe, ademhaling, pauzekaart, zelfspraak. Oefen in rustige momenten en bekrachtig gebruik.

Zorg voor duidelijke looproutes, passende zitplaatsen, minimale afleiding, zichtbare regels en klaarstaand materiaal om wachttijd te beperken.

Praat of schrijf over hoe jij storend gedrag gaat corrigeren en voorkomen. Vat hiermee samen wat je geleerd hebt.